Spreek je uit, deel en inspireer!
Armoede: ‘Je voelt je minderwaardig omdat mensen je anders behandelen’
Een verhaal over armoede en kansongelijkheid!
Ruzie, geweld, geen geld voor licht of warm water. Het was dagelijkse kost voor de jonge Milio van de Kamp. Als hij een ander leven wilde dan zijn ouders, was verder studeren de enige optie. In zijn boek ‘Misschien moet je iets lager mikken’ beschrijft hij treffend zijn onwaarschijnlijk levensverhaal. Rode draad is de structurele ongelijkheid die in ons onderwijs is ingebakken.
Spannende dagen
Het zijn spannende dagen voor Milio van de Kamp. Het levensverhaal van deze Nederlandse docent Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam verschijnt deze week in boekvorm.
Zijn moeder had hij al een tijdje ingelicht en instemmend stukken laten lezen, zijn vader is pas recent te weten gekomen dat hij een boek schreef. Een goede band met zijn vader zal hij nooit hebben, dat lees je ook in ‘Misschien moet je iets lager mikken’.
‘Kansenongelijkheid wordt vaak bedolven onder een deken van goede intenties. Dat maakt het zo lastig en ongrijpbaar.’
Milio van de Kamp stelt zich nu heel open en kwetsbaar op, beseft hij. “Als je zo’n verhaal schrijft, kan je niet anders doen dan eerlijk zijn. Anders is het nep en heeft het ook een averechts effect. Dan voelen de mensen over wie dit gaat zich niet vertegenwoordigd door het boek. Dat zou ik kwalijk vinden.”
Milio van de Kamp heeft ook een aparte playlist voor het boek gemaakt – vol hiphopnummers. Dat hij eeuwig een jongetje van de straat zal blijven. Status! Het boek bevat ook wetenschappelijke inzichten over armoede en kansenongelijkheid. Het tekent de twee totaal verschillende werelden waar hij tussen zit. “De universiteit is niet voor mij gemaakt, maar ik ben wel blij dat ik er ben. Het is belangrijk dat men daar mijn verhaal en dat van andere eerste generatiestudenten hoort.”
Wat wil je later worden?
Fragment uit het boek ‘Misschien moet je iets lager mikken’:
‘Wat wil jij later worden, Milio?’
‘Nou, mevrouw’, zei ik met een glimlach, ‘ik zou later wel naar de universiteit willen en psycholoog worden’.
Ze bleef een paar seconden stil, alsof ze haar woorden zorgvuldig aan het wegen was. ‘Misschien’, antwoordde ze, ‘moet je iets lager mikken’. Ze deed nog een poging me gerust te stellen: ‘Maar er zijn ook heel veel andere dingen die je kunt doen’. Ik staarde naar mijn plan en reageerde niet.
Milio van de Kamp was een jaar of vijftien toen zijn lerares Nederlands uit de beroepsopleiding waar hij zat hem zo toesprak. Nog altijd zinderen de woorden na. “Nog voor ik tien pagina’s had geschreven wist ik dat dit de titel van mijn boek moest zijn. Als we het hebben over kansenongelijkheid denken mensen die het zelf niet hebben meegemaakt dat het vaak heel expliciet wordt gezegd, zo van ‘Je bent dom’. Dat gebeurt ook, maar vaak gaat het er subtieler aan toe.”
“Hier zegt mijn docente eigenlijk dat ze geen vertrouwen in me heeft. Kansenongelijkheid wordt vaak bedolven onder een deken van goede intenties. Dat maakt het zo lastig en ongrijpbaar. De mensen die zo’n uitspraken doen geloven echt dat ze het beste voor hebben met leerlingen.”
Haar woorden hadden veel impact maar ze hadden ook een stimulans kunnen zijn om te bewijzen dat ze ongelijk had.
“Dat had gekund, maar het was niet de eerste keer dat ik zo’n ervaring had in het onderwijs. Ik was al een paar keer van school weggestuurd. Ik kwam uit een probleemgezin en een probleemwijk. Je raakt op de duur alle vertrouwen kwijt. Er was niemand in mijn omgeving die haar woorden kon relativeren of sprak: ‘Ik geloof wel dat je het kan’. De lerares was de experte en ik moest gewoon luisteren.”
Je benoemt zelf dat je uit de ‘lagere sociale klasse’ komt en niet uit de arbeidersklasse. Wat is het verschil?
“Mensen uit lagere sociale klassen kunnen niet volwaardig participeren aan de samenleving. Ze hebben geen stabiel werk of gezinsleven. Velen leven van een uitkering. Terwijl mensen uit de arbeidersklasse het ook niet breed hebben, maar wel leven in een vrij stabiele en gezonde omgeving. Ze kunnen nog een relatief comfortabel bestaan hebben.”
‘Als kind merk je het wanneer mensen anders naar je kijken.’
“We noemen onze klasse laag omdat de heersende klassen er op neer kijken. De term lager is ook duidelijk en meer rechttoe, rechtaan. Voor dit boek dat voor een breed publiek is bestemd, vond ik het wel passend.”
Je groeide op in een Amsterdamse volksbuurt die door de buitenwereld als probleemwijk wordt aanzien. Toch heb je warme herinneringen aan de solidariteit die er was.
“Ja, dat wordt vaak onderbelicht. Kansarme wijken komen enkel in het nieuws door schietpartijen of vandalisme. De theorie is dat dit stigmatiserend werkt: bewoners zouden er zich minderwaardig door voelen.”
“Maar ik heb een andere kant ervaren. In deze wijken weten mensen elkaar vaak nog te vinden als het nodig is. Ze durven elkaar aan te spreken, of hulp te vragen. Ze groeten ook op straat, wat je in wijken met vooral middenklassers veel minder ziet.”
Je kreeg zelf snel de stempel van ‘probleemkind’. Je werd ook meermaals verdacht van feiten die je niet pleegde.
“Ja, de politie zal nooit mijn vriend worden. (lacht) Een nare ervaring had ik ook met ouders van andere kinderen op school die me na een incident op een totaal andere manier bekeken. Als kind merk je het wanneer mensen anders naar je kijken. De combinatie van afkeer en medelijden creëert een unieke uitdrukking op iemands gezicht.”
Fragment uit het boek ‘Misschien moet je iets lager mikken’.
“Je beseft pas wat voor invloed gas en licht hebben op het dagelijks leven als je het niet meer hebt. We konden niets meer. Geen tv-kijken, niet meer warm douchen en als het daglicht wegviel vulden we het huis met kaarsen en zaklantarens. ’s Avonds duurde het een goed kwartier voordat het bed eindelijk warm genoeg was om in slaap te vallen. Alles buiten de deken verviel in de nachtelijke kou.”
Dat je in armoede opgroeide, besefte je toen je ging spelen bij een ander kind in de buurt waar het warm was en de ouders geen ruzie maakten.
“Te vaak wordt armoede gereduceerd tot een financieel probleem. Natuurlijk speelt geld een fundamentele rol, maar als je het hebt meegemaakt weet je dat het veel breder is dan alleen te weinig geld.”
‘Arm zijn is niet alleen arm in geld, het is arm in kansen, arm in mogelijkheden, arm in reputatie, arm in representatie en arm in macht.’
“Arm zijn is niet alleen arm in geld, het is arm in kansen, arm in mogelijkheden, arm in reputatie, arm in representatie en arm in macht. Armoede gaat letterlijk in je lichaam zitten. Je voelt je minderwaardig omdat mensen anders naar je kijken en je anders behandelen.”
“Wat we nu heel vaak zien, ook in Vlaanderen, is dat de verantwoordelijkheid voor verandering bij mensen in armoede zelf wordt gelegd. Vanuit het idee ‘als we mensen kunnen opliften naar een hogere sociale klasse’ dan komt het wel goed. Maar dat is onzin. Het is net van belang dat de groep die altijd de macht heeft gehad, nadenkt over de eigen positie en hoe ze armoede mee in stand houdt. Enkel zo draaien we het narratief om.”
Je schrijft dat je graag wilde voortstuderen omdat je kost wat kost wilde voorkomen dat je hetzelfde leven zou leiden als je moeder. Onderwijs als hefboom voor een beter leven?
“Ja, ondanks dat mijn ervaringen met school helemaal niet positief waren, was het de enige manier om verandering te brengen in mijn leven. Ik wist ook niet of ik het zou halen. Maar op een bepaald moment zag ik vrienden om me heen in de problemen komen, een aantal belandden in de gevangenis. Anderen hebben het leven gelaten. Doodzonde, want velen waren een pak slimmer dan ik.”
Terwijl verder studeren niet van je verwacht werd.
“Nee. Mijn ouders hebben allebei hun middelbare school niet afgemaakt. Toen ik het middelbaar wel afmaakte was het voor hun genoeg. Ze hadden hun werk gedaan. Om dan verder te studeren moet je door heel wat barrières breken en jezelf motiveren om de stap te zetten. Temeer daar we weten dat docenten kinderen uit lagere sociale klassen en met een migratieachtergrond stelselmatig als minder intelligent inschatten.”
In je boek gebruik je de term ‘symbolisch geweld’.
“Ons onderwijs deelt iedereen op in winnaars en verliezers, en als het niet lukt is het ook nog eens je eigen schuld. ‘Je had maar beter je best moeten doen.’ Symbolisch geweld draait in essentie om machtsverhoudingen. De dominante groep, in dit geval de heersende middenklasse en elite die het onderwijssysteem controleren, legt op impliciete wijze normen op aan mensen die afkomstig zijn uit de onderdanige groep.”
‘Ons onderwijs deelt iedereen op in winnaars en verliezers, en als het niet lukt is het ook nog eens je eigen schuld.’
“Zo’n impliciete norm is het hebben van voldoende middelen om schoolwerk te kunnen doen, zoals een computer en een eigen kamer, een stabiele thuis met een goed leerklimaat en ouders die je ondersteunen. Als je hieraan niet voldoet, kom je vast te zitten in een hardnekkige strijd waarin je voortdurend geconfronteerd wordt met vermeende tekortkomingen en het zogenaamde onvermogen om verantwoordelijkheid voor je eigen leven te nemen.”
“De rol van het onderwijs zelf laat men altijd buiten beschouwing. Het onderwijs wordt altijd gepresenteerd als neutraal. Zo was het ook bij mij. Nooit werd er gekeken naar het falen van mijn leerkrachten, mentor of afdelingscoördinator, of naar het gebrek aan steun die ik kreeg vanuit de school.”
Jouw stip aan de horizon was duidelijk: je wilde psycholoog worden.
“Het idee om andere mensen te helpen vond ik wel fijn, maar ik was toch vooral gedreven door status. (lacht) Dat ik psycholoog zou worden vond ik wel stoer klinken.”
Je doorloopt een lang en lastig schoolparcours die je van een praktische beroepsopleiding naar een sport- en verkoopopleiding brengt. Tussendoor werk je om studies en schulden af te betalen en kamp je met een chronische depressie. Finaal word je dan toch toegelaten op de universiteit voor de studie psychologie. En dan het loopt mis.
“Ik had er zo lang naar toegeleefd dat de ontgoocheling groot was. Ik blokkeerde op het vak statistiek maar had vooral moeite om me aan te passen, ik voelde me niet thuis op de universiteit. Toen ik les kreeg over depressie, kwam dat heel erg binnen. Mijn gevoel zei: ik moet hier zo snel mogelijk weg. Gelukkig haalde mijn vriendin me over om een andere opleiding te proberen.”
Je vriendin speelt een belangrijke rol in je leven.
“Ja, gelukkig ontmoet je mensen in je leven die de nodige sturing kunnen geven. Mijn vriendin heeft me laten inzien dat ik uit een disfunctioneel gezin kwam. Je weet dat ergens wel, maar je zit zodanig in een overlevingsmodus dat je daar niet bij stil staat.”
“Je hebt ook geen referentiekader. De meest simpele dingen die gezinnen doen, zoals samen eten of leuke uitstapjes, deden wij amper. Je leeft in een bubbel waardoor je niet weet hoe de normale wereld er eigenlijk uitziet.”
Je vriendin raadde je dan sociologie aan, met succes.
“Zelf was ik niet overtuigd, maar wou het nog een keer proberen. Of minstens het eerste blok van vakken. Gelukkig heb ik dat gehaald. Daarna is het vrij vlot verlopen, met een beetje vertraging. Zoals bij een gemiddelde student.” (lacht)
“Dat was helemaal gek. Ik was net klaar met mijn master, richting sociaal beleid. Het zat in mijn hoofd om iets met beleid te doen, maar het aanbod om les te geven vond ik heel leuk.”
Ondertussen ben je verantwoordelijk voor een project voor pioniersstudenten. Dat zijn studenten die als eerste in een familie de stap zetten naar de universiteit of hogeschool.
“Ik ben inderdaad verantwoordelijk voor het Baanbreker-programma. Niet dat we aan de deur de diploma’s checken van de ouders, iedereen is welkom. Met studenten voeren we gesprekken over onze achtergrond, we volgen workshops en organiseren lezingen. Bedoeling is dat studenten zich meer thuis voelen zodat ze meer zelfvertrouwen krijgen.”
Je hebt het vaak over het belang van cultureel kapitaal.
“Kort samengevat is dat weten hoe het spelletje werkt in de wereld waarin je je begeeft. De universiteit is van oudsher een bolwerk van de elite en hogere middenklasse. Zij krijgen de normen en waarden die er heersen van kinds af mee. Ze weten hoe ze moeten praten, hoe ze zich moeten gedragen. Ze hebben de juiste hobby’s en lezen de goede boeken. Zonder die sociale voorbereiding moet je een enorme kloof overbruggen.”
“Vaak zie je jongeren die kloof aan zichzelf toeschrijven. Met het Baanbreker-programma willen we dat omdraaien. Het instituut is niet voor jou gemaakt, maar je moet wel je plek opeisen. Je bent niet alleen welkom, het is ook belangrijk dat je er bent. Je brengt een andere visie, andere vragen en andere ideeën mee over de samenleving.”
“Er is een hele interessante theorie over wat je als je klassenmigrant kunt doen. Je wordt een ‘renegade’, je gaat je heel erg gedragen naar de nieuwe sociale klasse waarin je je begeeft. Of je wordt een ‘double agent’, je gedraagt je thuis zoals je eigen omgeving en op de unief gedraag je zoals het daar verwacht wordt. Of je bent een ‘loyalist’, je blijft trouw aan je roots, aan je eigen waarden en normen. In het begin ben ik me wel gaan aanpassen, heb ik andere boeken gelezen, andere muziek beluisterd. De laatste tijd voel ik me toch meer een loyalist.”
Voel je nu thuis aan de universiteit?
“Nee, niet echt. Daar ben ik te anders voor. Ik had de kans om te doctoreren, maar voorlopig ga ik daar niet op in. De enige plek waar ik me echt thuis voel is in het klaslokaal waar ik mijn eigen lessen mag geven en in contact kom met de studenten. Dat is mijn eigen bubbel.”
Je moeder zegt wel professor tegen je.
(lacht) “Ja, ook al is het totaal haar wereld niet. Ze voelt ze zich al ongemakkelijk als ze op de tram zit richting de universiteit. Ze is wel apetrots op me.”
Peter Jan Boagaert.
Schrijf een reactie!
Milio van de Kamp heeft een boek hierover geschreven. In het huis waarin Milio van de Kamp opgroeit is regelmatig geen licht of warm water en in de buurt waar hij woont is criminaliteit aan de orde van de dag. Toch lukt het hem ...
Misschien moet je iets lager mikken, Milio van de Kamp | 9789045045627 | Boeken | bol.com