Spreek je uit, deel en inspireer!
Print blogartikel
Ik luister naar een opname van een ukelele en hoor het zachte fluiten op de achtergrond. Er loopt een rilling over mijn rug als plotseling haar stem klinkt, die haperend en breekbaar een paar regels van een kinderliedje zingt.
Ze schuift aan de keukentafel en kijkt met een kinderlijke nieuwsgierigheid naar mij en mijn collega. De wijze waarop ze praat intrigeert me. Achter de vocaal streng bewaakte grenzen van een volwassen vrouw dartelt een nieuwsgierig innerlijk kind, dat toegang zoekt tot onze wereld. Ze lijkt toegankelijker dan de vrouw die haar, met alles wat in haar vermogen ligt, probeert te beschermen.
Als ik vraag hoe het met haar gaat zegt ze dat haar euthanasiewens elke dag meer kleur krijgt. Ik begrijp wat ze bedoelt. De manifestatie van haar ziekzijn geeft vorm aan de reden van haar verzoek. Ze zegt dat ze niet bang is voor de dood, maar het aftakelen onverteerbaar vindt. Ze fluistert dat ze de restjes van haar eigenwaarde bewaakt, om mee te nemen als ze gaat.
De vrouw en haar innerlijk kind, haar leven, haar padTijdens de gesprekken die volgen luister ik naar haar monologen. Tussen de zinnen door voel ik het onafgemaakte herstel van te diepe wonden, haar onvermogen om het onmogelijke te trotseren. Ze schetst het verbond met haar innerlijk kind, een ‘samenleving’ die haar in een afgeschermde overlevingsmodus houdt. Ze zijn eenzaam met z’n tweeën.
Een paar dagen later zit ik op een krukje naast haar bed. Het voelt telkens als een voorrecht om voor even toegelaten te worden tot haar innerlijke wereld. Het zijn kwalitatieve momenten als ze haar leger even laat rusten in de berm. Soms durft ze dat, omdat ze ergens wil geloven dat het bepalen van haar keuzemoment om te willen sterven, een soort victorie op het leven in zich heeft.
Ze heeft een datum gekozen en wil van mij ongezouten kritiek op de tekst van haar rouwkaart. Ik denk aan het aangrijpend autobiografisch boekje dat ik van haar kreeg. Op elke pagina weerklinkt het akelig gedempt lawaai van haar innerlijk. Met de tekst op haar rouwkaart eindigt haar verhaal met twee eenvoudige regels op een wit stukje papier. Het raakt de kern van haar bestaan. Ik vind de tekst sereen. Ze vindt het een mooi woord.
Ik heb een beschermengeltje op een steentje geschilderd en in een klein katoenen zakje gestopt. Ik geeft het haar, als troost voor nu en de nabije dagen. Ze wrijft over de steen en glimlacht naar me. Ze wil niet dat ik het ‘moment van voorbij’ woorden geef. Met een handkus bij haar kamerdeur neemt ze geruisloos afscheid van mij en ik van haar.
Ze galmt in mijn hoofd tijdens de dagen die volgen. Ik hoor haar strijd om de juiste klankkleuren te vinden en gehoord te worden. De vrouw en haar innerlijk kind, haar leven, haar pad.
Met het beschermengeltje op haar nachthemd gespeld, reist ze een paar dagen later onbevangen voorbij haar horizon. In mijn hoofd klinkt een ukelele en word ik opnieuw geraakt door de haperende en breekbare klanken van haar stem.