Spreek je uit, deel en inspireer!
Print blogartikel
Zijn woede overspoelt de kamer. Rechter, griffier en advocaat staan in een oogwenk bij de deur. ‘MIJN HUIS UIT!!’.
Het huis dat hij met eigen handen bouwde in deze polder. Zij, de liefde van zijn leven, staat verschrikt bij een andere hoek van de tafel. Tranen in de ogen. Zoon en dochter zijn wanhopig.
Ze heeft lang verzwegen hoe zwaar het was, maar is ‘blij’ dat ze het nog één maand heeft volgehouden. De kleinste ongemakken ontregelen hem. Hij is haar de laatste weken al drie keer te lijf gegaan. Nu is ze overtuigd, dat het echt moet. Die tijd was nodig. Ze vreest voor haar leven. Ze houdt zielsveel van hem en wil niet meer in hun bed slapen als hij weg is. Te pijnlijk. De kinderen halen het bed, waar ze als meisje in lag, vanavond van zolder.
Maar hij is nog niet weg.
De rechter en gevolg zijn snel vertrokken. De machtiging is afgegeven. Het is nu aan ons. Hij blijft hyperalert. Een leeuw die zijn territorium verdedigt.
Alle overige aanwezigen verdwijnen uit zicht. Na een tiental minuten laten we zijn echtgenote pogen hem nog wat rustgevends in te laten nemen. Het lukt. En dan is het wachten. Na een half uur worden zijn oogleden zwaarder.
De ambulance-verpleegkundige waagt het er op. Geen kans. De vulkaan roert zich nog. De jonge politieagent gaat op gepaste afstand van hem zitten en spreekt hem toe. Dat doet hij goed. Later complimenteer ik hem daarmee.
Het verzet blijft. Nu alleen nog verbaal.
Ik ben hier vaak geweest. Verschillende namen, verschillende huizen en een gedeeld onvermogen om in te zien, dat het niet meer gaat. Alles tot in de puntjes voorbereiden en dan de stroom volgen. Overgave. Stap voor stap. Ik voel dat het moment daar is, spreek hem krachtig toe in een muisstille kamer en eindig met: ‘Het is onvermijdelijk. Het gaat gebeuren.’ In mijn achterzak twee spuitjes met sederende inhoud. Eén reserve. Dit went nooit.
De casemanager staat op: ‘Kom we gaan!’ Vrouw en kinderen staan om hem heen en smeken om zijn overgave.
Hij staat langzaam op. Twijfel in de ogen. Aarzelend loopt hij mee met de mannen van de ambulance en de politie. De kamer uit. De gang door. Naar buiten. Hij ziet de robotmaaier over het gras akkeren. Gevloekt heeft hij tegen dat ding. Geschopt. Geen apparaat in en om het huis wilde nog naar hem luisteren. Daar staat zijn auto, waarin hij niet meer mocht rijden. Het dreef hem tot waanzin. Hij ziet de brancard. Dan valt de spanning weg. Er is een voorzichtige lach als hij op het futuristisch ogende gevaarte gaat zitten. Wonderlijk.
We blijven achter met zijn vrouw en dochter. De zoon is mee met de ambulance. De stilte na de storm.
Bij vertrek roept ze: 'Wacht nog even!' Ze loopt naar de kas en komt terug met twee vers geplukte komkommers en drukt ze in onze handen.
’s Avonds ga ik nog even naar mijn eigen tuin.